zaterdag 2 januari 2010

stadsfragment

drie hoog
spellen calligrafische voedselsporen
het einde van de maaltijd
en heft hij het glas
waarin oude herfst plat ligt te deinen

haar geheven elleboog
brengt een hand
in bevroren beweging nabij d'r mond

in doorzichtige vingers balancerend
bloeit een glanzende bel
waarin een plasje wijn
fonkelend tegen haar getuite lippen golft
voordat het purperrood
door een knakkende hand verstoot
in haar mond uitdooft

buiten groeit de nacht
onder de maneschijn
en biedt een pas ontwaakte lantaarnpaal
parkeerplaats
aan een rustende fiets
waar en passant
een hond zich opgewekt mee
in zijn behoefte voorziet

aards paradijs

geen kennis
geen onderscheid

geen onderscheid
geen oordeel

geen oordeel
alles goed
- of niet

in het aards paradijs
is geen kennis
geen onderscheid
of oordeel

alles is er zoals het is

Ego

ego:
ik heb een hekel aan ego’s
zo vol van zichzelf
laten ze geen ruimte over
voor mij

ego:
ik hou van ego’s
zo vol van zichzelf
laten ze geen ruimte over
voor mij

ego:
ik hou van ego’s
waar zou ik zijn
zonder hen?

ego:
ik heb een hekel aan ego’s
door hen besta ik

ego’s: ze doen me denken aan mezelf
maar ik ben het niet

Vrijheid

vrij zijn
zij
die bevrijd zijn
van moeten en
van willen
en
van de slavernij
die vrijheid
kan zijn

Gift

toen ik nergens naar zocht
werd alles een vondst

toen ik aan niets specifieks dacht
was dat me allemaal duidelijk

toen ik niets wenstte
kreeg ik alleen maar giften

(wie van alles wil, wense zich beter niets)

Taal der liefde

de taal
der liefde
spreekt in stilte

minus het geluid
dat dat maakt

Hoe lang nog?

hoe lang nog
om te leren verliezen
wat ik heb(ben mag)
als mijn leven krimpt
met de snelheid van de nieuwe dag?

hoe vaak nam ik afscheid?

van sleutels,
portemonnee en bril
thuis in de trein of op straat
willoos, eigenlijk geen daad.

van huizen
die me warmden
en die ik bouwde
en me verlangen deden
om weg te gaan

van juffen,
mijn eerste lief,
de sportclub, de voetbalstraat
en het bos waar de allerhoogste boom
van ons dorp vast nog staat

ik nam afscheid van mijn jeugd
of was het andersom?
van herinneringen
en herinneringen aan herinneringen
en van de gedachte daar aan

van dromen, wensen, verlangens
al blijven ze komen
en -ingelost of niet-
vergaan
in de dagen
van mijn krimpend bestaan

elke dag waarin ik niets begroet
en niets gedag zeg
lijd ik werkelijk verlies:

kostbare tijd
te zijn met wat er is
en wat vergaat
en vraag ik me af
hoe lang ik nog heb
om te leren verliezen
als mijn leven vordert met de dag
en ik weldra niets meer verliezen mag

eenheid

zonder polen
geen tegenpolen

geen noord, geen zuid
alles grenzeloos ruim

geruisloos
omringt stilte
er ieder geluid

gedesoriënteerd raken
oordelen
kant noch wal

leven
sterft niet langer
enige dood

bezit
bezit niet langer
enig verlies

vorm
vormt geen maat meer
voor inhoud

begin
kent niet langer
een eind

en ik
geen jij versus mij

aan alle vergeten namen

ik vergeet vaak
namen
tot boosheid of gene
van hun eigenaren

ze denken niet te bestaan
zonder die naam

leven begrenst
een bestaan in naam

wat karig aan
met lummels als ik
waar het bestaan
van namen vergaan

ik ga me aan ze te buiten
Hans, nee sorry Jaap of was het Mark
(Joost mag het weten)

maar mensen vergeet ik niet
hoe die boze of gegeneerde
ook heetten

moedermelk

liefde, de onzichtbare motor
liefde, goed voor elk

samen leven

toen ik mij
in jou vond
leefde jij
in mij
en waren wij
één
met alles
allebei

liefde

liefde is zo simpel
dat ze geen beschrijving dult

éénvoudiger dan woorden
onschuldig als een vlinder die slaapt
of je blik
als ik dit tik.

samen leven

ik
noch jij

wij

op plekken
voorbij
begin of eind

samen

stiller dan zwijgen
verder dan reizen
kunnen we gaan
als we dichtbij
elkaar staan

met jou

geen waarom
geen hoe
met jou
doen vragen
er niet toe

eeuwig nu

ooit is later: nu
vroeger was gisteren: nu
nu is nu
altijd en eeuwig zijn momenten: nu

leven in het moment
is leven in de eeuwigheid

koppig mens

je weet toch
dat ik je bij me draag?

je weet toch
dat ik aan je denk?

je weet toch
dat ik je soms ruik of meen te zien?

je weet toch
dat ik je ooit nog eens wat vraag?

waarom probeer jij je dan te verstoppen
in zo’n maffe kist
diep in de grond?

Koppig mens
tot na je dood!

zomers kadeplein

het hoofd goud gebruind
hier en daar
een zilveren vlek
glinstert wat ongeschoren baard
en getuig ik
met zwembroek aan
achter de schootcomputer
van het straatrumoer
dat zich door het open raam
een weg naar binnen baant:

een boot stroomt sonoor stadwaarts
kinderlijk kirrende koters
klinken als opgewekte vogels
op het plein
dat volgende week vrij,
een zomer lang
eenzaam zal zijn

ritmisch tikken stratenmakers
steen tot metrisch mozaïek
een blaster blaast een muzikale lijst
om de Van Lennep,
als een prelude van matinale activiteit,
die weldra zal verstommen
onder de stadse hitte
die in stilte
haar zwoele werk verricht

nog even doorwerken
voor de siësta begint

kwesties van leven en dood (na 9/11)

“Humor,
een zaak
om serieus te nemen”

“Geen gevoel
voor religie
is niet geestig”

in vrijheid
van spreken
en geloven
worden allen gehoord

of:

als taalfundamentalisten
geloofsbelijdenis als taal aanhoren
en geloofsfundamentalisten
taalvrijheid als religie beschouwen
leren beiden
biddend spreken
en sprekend bidden
in gezamenlijke belijdenis
die keuzenvrij
onderworpen
een dienst
van goede intenties is

Hennetjesbrug

boven op de brug
blaast je hoofd
een wolk van haar
de middag in
en ontploft zonlicht
op je huid
voor de laatste maal
in mijn gezicht

onder ons
lispelt vloeiend leven
en voert jou en mij
traag
de oneindigheid in
rustig
zonder veel zin
onomkeerbaar
verdwijnend,
als de laatste 'dag'
waarmee dit afscheid
begint

boven op de brug
waar tijd
het van onze liefde wint

klein geluk

vanochtend
ontbeet ik
een witte wolk
bij een kransje zon
in een blauw decor
en jou

dekens
warm van slaap
omarmen me mild
voldaan
wiegt mijn oog
naar de klok
die nog een uurtje
vrij aanwijst

parktak

gedragen door
groengeel blad
dwarrelt een
geknakte tak
met mos omkleed
slordig voor
mijn voeten neer

warrig als wind
waaiert zoëven
geur van leven
dat ruikt naar
beweging en
nog één keer

stilte voor de storm
in de boom
die broedt
en binnenkort
bottels baart

volgende voorstelling
na de pauze
ergens in maart

Dood leeft

Dood schuurt
Dood zwijgt
Dood scheidt

Dood ontroert
Dood ontleedt
Dood verbindt
Dood bevrijdt

Dood herinnert
Dood ontboezemt
Dood verbroedert

Dood is relatief
Dood is absoluut

Dood sterft niet
Dood leeft

Thuis

hij had geen bestemming
zocht geen weg
vond geen antwoorden
op vragen
die er niet waren
en (ver)dwaalde niet

hij was thuis

zielsverwanten

tranen zijn
als kinderen van de ziel
geboren uit ogen
getuigen ze
van hun warm
en helder bestaan,
blussen brandende liefde
en verzengende pijn
en dansen
vol mededogen,
de wang toekerend,
hun weg naar het einde
direct
en alleen tegemoet
om te versterven
in een hoekje lip,
of op te gaan
in eeuwig niets

dichter

tijd
taal
dood
liefde

meer
wil ik
niet kwijt

wees van de liefde

onbeantwoorde liefde
woont gevangen door verlangen
in het huis van eenzaamheid

als de zon schijnt
ziet hij de buien hangen
verdoofd hoort hij
losse klanken
waar melodieën klinken

de honger naar liefde
onstilbaar voedend
met de behoefte naar meer,
zwervend over wegen
om te krijgen,
waar liefde zich blootgeeft
in gedeelde overgave,
en in geven dat krijgen is

terwijl verlangens
om te nemen,
in dolende levenswandelingen
gidsen naar doodlopende paden
of fata morgana

wees van de liefde
verlamd kan hij zijn arm
niet reiken
niet troosten, niet aannemen
of uitdelen
en anderen zijn schouder
niet lenen

wees van de liefde
is als de eenzaamste kluizenaar
vervreemd van zijn omgeving
opgesloten in zichzelf
heeft hij zelfs geen plaats
voor zijn eigen ik

als reiziger in behoefte
benadert hij heimelijk nieuwe contacten
op zoek naar beloften van menselijk verbond
vindt hij illusies
die op zijn best lijken op de schaduw van het origineel
(zonder kleur zonder diepte)
en wordt teleurgesteld heremiet
die berust in de zekerheid van solitude
zijn ziel beschermend voor al wat hij niet
met anderen meemaken mag

als steen zo hard
verstart het mildste gevoel
in diepe smart

wie kan het verlangen naar liefde verlaten?
wie slaat het verkrampt graniet tot moes?

de wees van de liefde
zingt zijn valse noten
die het publiek
niet wil horen
tenzij het luisteren moet
en direct daarna
snakkend de vrijheid opzoekt

de laatste die blijft
heet Genade
die vindt alles goed
en is er om niet
hij herkent in de kakofonie
de harttoon van de wees
en aanhoort hem
geroerd
zoals hij is

onbeantwoord bis bis
baren hem tranen van verdriet
maar in dank
neemt Genade aan
de gift van dat ene lied
dat getweeën beleefd
troost biedt

het zoeken verleerd
in de bevrediging
van het gebodene
vindt de wees
de stille rust van liefde
die aanvaarding is
en stopt met zoeken
en zingen

eindelijk stil
eindelijk rust

Amnesia

ik ben
ik ben iets
ik ben iets vergeten
maar weet
maar weet niet
maar weet niet wat